 |
|
 |
| 'Er is modder, zoveel modder,
dat men ergens tussen z'n ribben wel heel veel innerlijke
zonneschijn moet bezitten, wil men niet het psychologische
slachtoffer worden (Van die kapotte schoenen en natte voeten
begrijpt U natuurlijk vanzelf wel). Hoewel het een kamp is van één
verdieping hoog, hoort men er een veelheid van accenten, alsof de
toren van Babel in ons midden is opgetrokken: Beiers en Gronings,
Saksisch en Limburgs, Haags en Oost-Fries, Duits met een Pools en
Duits met een Russisch accent, Hollands met een Duits en Duits met
een Hollands accent, Waterloopleins en Berlinerisch - en dan wil ik
U er meteen even op attent maken, dat het hier gaat om een gebied
van ruim een halve vierkante kilometer.' |
Illusies
|
De 'toren van Babel' die Etty Hillesum
beschrijft, oogde somber. Toch was er alles aan gedaan om het
niet op de laatste halte aan de weg naar de vernietiging te
laten lijken. Natuurlijk waren daar vaak op dinsdagen
de treinen die de ongelukkigen naar het oosten brachten, naar
de 'werkkampen'... Iedereen leefde in de schaduw van de
dinsdag. Ze viel over de houten barakken, de appèlplaats, de
werkplaatsen, het ziekenhuis. Maar verder wees niets
erop dat Westerbork bedoeld was als een tijdelijke opvang,
waar de uitroeiing van zijn bewoners op ordelijke wijze werd
voorbereid. Hoewel er veel illusies waren, waaraan de bewoners
zich konden vastklampen, was het leven van alledag er zwaar.
In de barakken was nauwelijks ruimte. Niemand kon zich eens
terugtrekken. De hygiëne liet alles te wensen over. Aan luizen
en vlooien geen gebrek. De bewoners leefden op elkaars lip.
Daar moesten wel ergernis en ruzie van komen. Etty Hillesum: 'De
grote, ten hemel schreiende nood van
Westerbork begint eigenlijk pas in de kolossale, in der haast
gebouwde barakken, in die volgepakte mensenloodsen van tochtig
latwerk waar onder een laag hangende hemel van het drogende
wasgoed van honderden mensen de ijzeren britsen
driehoog opgestapeld staan.' |
| |
Wie een baantje had kon van dubbel geluk
spreken. Niets was erger dan doelloos door de modder van het
kamp te lopen en zijn tijd te verdoen met het wanhopig
bedenken van listen om aan een felbegeerde vrijstelling voor
de trein te komen. Iedereen kon je vertellen dat wie niks om
handen had, het eerst kon instappen. Er waren
cursussen en er kon gesport worden. Zelfs winkelen was
mogelijk. Het kamp had zijn eigen geld. Daarmee kon je in het
Lagerwarenhaus en de Lagerkantine terecht. Er was zelfs een
wisselkantoor waar het laatste 'gewone' geld voor de biljetten
van het Lager Westerbork ingewisseld kon
worden. |
Voor de kinderen leek het kamp nog
normaler dan voor de volwassenen. Ze moesten, net als thuis,
naar school. Eigenlijk was Westerbork zijn tijd zelfs vooruit.
Voor de kinderen van 1 tot 6 jaar liepen de crèche en
kleuterschool in elkaar over. Voor de oudere kinderen gold een
leerplicht tot 15 jaar. Zo leidden de jongste kampbewoners
overdag een zo gewoon mogelijk kinderleven. Alleen liepen de
lessen nogal eens in het honderd. Als de dinsdagtrein veel
meesters en juffen had meegenomen, duurde het even voor
iedereen weer les kreeg. |
| |
|
Maar de trots van Westerbork was toch wel de
ziekenzorg. Alle bewoners mochten dan letterlijk ten dode zijn
opgeschreven; wie patiënt was, had in het algemeen niet te
klagen. Het trof dat er zoveel joden chirurg, arts of tandarts
waren. Een baantje in de verpleging was zó gewild dat met
gemak het beste personeel uitgezocht kon worden. Op een
gegeven moment beschikte het ziekenhuis over 1725 bedden, 120
artsen en 1000 man of vrouw aan personeel. Ziek zijn in de
eigen barak viel echter niet mee. Etty Hillesum: 'Op drie
britsen nu leeft men en sterft men, eet men, ligt men ziek of
slapeloos, omdat er zoveel kinderen huilen door de nacht of
omdat men zich steeds weer afvraagt, waarom er toch nauwelijks
berichten komen van de vele duizenden, die al van deze plek
vertrokken zijn.'
| |
Geruchten
Het eten mocht dan niet best zijn en de hygiëne nog minder,
de sterftecijfers vielen, vergeleken met andere kampen, mee. De
statistieken mochten gezien worden. Het leven was overzichtelijk, al
was het zaak de kampvoorschriften niet te overtreden. Dan wachtte de
strafbarak en groeide de angst dat de S die men opliep, de
deportatie naar het oosten dichterbij bracht. In deze strafbarakken
kwamen ook de in onderduik opgepakte joden.
De vernederende
regels perkten de kruimeltjes aan vrijheid nog meer in. Het
verplicht groeten was minutieus omschreven. Mutsen en petten moesten
af voor ieder die een uniform droeg. Wie blootshoofds door het kamp
liep, moest bij het naderen van een Hollandse of Duitse meerdere in
de houding gaan staan. Door de spertijd van acht uur waren de
kampbewoners gedwongen om hele avonden in de barak door te brengen.
Als de sirenes huilden was binnenblijven het parool. Uiteraard was
gehoorzaamheid aan iedere hoger geplaatste, de 'adel van Westerbork'
inbegrepen, het hoogste gebod. |
|
De brieven en briefkaarten die werden
verzonden vielen onder een strikte censuur. Die ging zover dat
Oberdienstleiter Schlesinger zelfs de formulering van het
dankbriefje voor een pakketje voorschreef: 'Pakket ontvangen,
hartelijk dank'. Andere formuleringen zouden maar argwaan wekken.
Zulke briefjes mochten niet later dan uiterlijk twee dagen na
ontvangst bij de postbarak worden aangeboden. De werktijden liepen
van 7 tot 12 uur en van 2 tot 7 uur. In de middagpauze en na
werktijd was er gelegenheid om te eten. Dat werd van de centrale
kampkeuken gehaald. |
| Tijdens de maaltijden, de
wandelingen en het sporten werkte de geruchtenmachine op volle
toeren. Nieuws sijpelde altijd naar binnen. In een kamp, waar de
illusie zo nadrukkelijk in stand werd gehouden, ging de hoop
fluisterend rond. Het gonsde van het nieuws dat het einde van de
deportatietreinen nu toch echt in zicht was, dat Hitler van het
toneel was verdwenen, dat ieder moment de geallieerden de grote
aanval op de 'Moffen' zouden openen, dat de oorlog snel voorbij zou
zijn. De regelmatig overvliegende bommenwerpers van de geallieerden
gaven extra voeding aan deze geruchten. Sommige voormalige
onderduikers prezen zich zelfs gelukkig dat ze eindelijk hun
benauwde schuilplaatsen, waar ze zich niet konden wenden of keren,
hadden verlaten. En hoe erg Westerbork ook was, je hoefde achter
prikkeldraad in elk geval niet bang te zijn voor razzia's. En dan
waren er de roddels, de onderlinge ruzies, de vriendschappen, de
vrijpartijen, de diefstallen, maar ook de ruimhartigheid en
opofferingsgezindheid. Stuk voor stuk aanleiding voor nieuwe
gesprekstof. Wie het langst in het kamp woonde kon het meest
vertellen. Als een lopend persbureau verkochten sommige bewoners van
het eerste uur hun nieuwtjes, soms tegen de vergoeding van één
sigaret. Aan zwarte humor net zo min gebrek als aan de typische
kampvindingrijkheid. Vooral de verstokte rokers wisten hoe ze zo
lang mogelijk van de wolken van genot konden profiteren.
|
Uitlaatklep
Vol vuur
renden en sprongen veel gevangenen zich in het zweet. Geen betere
uitlaatklep voor de opgekropte frustraties dan de sport. Vooral de
jonge kampbewoners konden zich erin uitleven. Er werden tal van
competities in allerlei takken van sport gehouden. Het was mooi
meegenomen dat oudere gevangenen als toeschouwer zo ook wat
afleiding kregen. Er werd vooral gevoetbald, gehandbald, gekorfbald,
gebokst, hardgelopen en geschaakt. Vermaard werd het grote boksgala
van zondag 25 september 1943 in de Grote Zaal. Oud-bokskampioen Ben
Bril was de organisator. Een sportman die wist wat er in de wereld
te koop was. In 1936 had hij geweigerd om aan de Olympische Spelen
in Berlijn mee te doen: 'Heren, jullie worden bedankt, ik ga niet
naar een fascistisch land'. Alles liep op rolletjes. De
kampleiding genoot. Ook de scheidsrechters en trainers zorgden
ervoor dat Westerbork zowaar een sportief imago kreeg.
Kampcommandant Gemmeker zag het met genoegen aan. Eerst in de zomer
van 1944 kwam er, bij gebrek aan voldoende kampbewoners, een einde
aan alle sportieve activiteiten. |
| Maar niets verdreef de miezerigheid van het
leven van alledag beter dan de Bunte Abende. In Westerbork
waren tal van kunstenaars terechtgekomen. Kampcommandant
Gemmeker begreep dat hij hier goud in handen had. Geen betere
opkikker dan een grap of een lied van de 'Gruppe Bühne Lager
Westerbork'. Gevluchte Duitse joden als Willy Rosen, Max
Ehrlich en Erich Ziegler waren Europese top. Geen wonder dat
Gemmeker zulke befaamde cabaretiers hun vrijstellingen gunde.
Om zijn chefs een tevreden kampbevolking te kunnen
presenteren, had hij artiesten nodig. Daarom kon de groep ook
zo lang bijeen blijven. |
| |
Samen met kunstenaars als
Camilla Spira, Esther Philipse, Otto Aurich, Maria Rosen, Liesl
Frank en de ook na de oorlog furore makende Jetty Cantor hielden zij
de moed erin. Dinsdagavond was het, vaste prik, Bunter Abend.
De gevreesde trein was diezelfde dag vertrokken. Iedereen wilde de
zinnen verzetten voor de grauwe dagen van angstig afwachten weer
begonnen. Er ontstond een ware run op kaartjes. Voor een duppie
een eersteklas revue met meesterlijke decors, fantastische muziek, puike teksten en populaire
artiesten! Kom daar buiten
Westerbork eens om! Gemmeker zelf zat vooraan en genoot met volle
teugen. Hij sprak met de artiesten, alsof hij zich op die manier
wilde verontschuldigen voor de ogenschijnlijke ongemanierdheid dat
hij niet meeklapte. Applaudisseren voor joden paste een ariër nu
eenmaal niet. Overigens had de kampcommandant heel wat meer
waardering voor het Duitse repertoire dan voor de quasi-Engelse
intonatie van Johnny and Jones. Die stonden dan ook maar een enkele
keer op het podium van de Bunter Abend. Zij zongen hun lied in het
Lagerkaffee. Aan de populariteit van de Westerbork-serenade deed dat
nauwelijks afbreuk:
'Ik zing mijn
Westerbork-serenade, langs het spoorwegbaantje schijnt het zilveren maantje op de heide. Ik zing
mijn
Westerbork-serenade, mit eine schöne Dame wandelen te samen zij aan
zijde. En mijn
hart brandt als de ketel in het ketelhuis. Zo
had ik het nooit te pakken bij m'n moeder thuis. Ik zing
mijn
Westerbork-serenade,
tussen de barakken kreeg ik het te pakken op de hei. Diese
Westerbork Liebelei.'
|
Maar op het podium van
Westerbork was niet alleen plaats voor een lach en een traan. Vele
joden bliezen of streken in symfonieorkesten. Al in november 1940
werd Heinz Neuberg belast met de leiding van een kamporkest. Later
zou ook Sal Dwinger, violist van de Groninger Orkestvereniging
(GOV), het orkest verschillende keren dirigeren. De Gruppe Musik
Lager Westerbork verzorgde tal van muziekuitvoeringen in de Grote
Zaal van het kamp. Er stond uitsluitend werk van joodse componisten
op het repertoire. Een bizar fenomeen, omdat buiten het kamp
Mendelssohn, Mahler en Saint-Saëns juist als 'ontaard' in de ban
waren gedaan. Wie in staat was om als artiest de sfeer in het
kamp te verbeteren, kon in Westerbork heel wat potjes breken.
Trompettist Lex van Weren kwam in de herfst van 1943 als
'strafgeval' in Westerbork terecht: 'Willy Rosen kwam te weten
dat ik daar verbleef en via zijn goede connecties in het kamp en met
de Duitse commandant kreeg hij mij al snel vrij. Mijn trompet had ik
bij me en de volgende dag speelde ik al in het kamporkest van
Westerbork.' Overigens dacht Gemmeker dat vooral de
lichte muziek de zorgen kon verdrijven. Geen nood. De klassiek
geschoolde musici begeleidden met verve de revue en speelden met
volle inzet amusementsmuziek. Het laatste concert werd in juli 1944
gegeven. De sopraan Erna Eisner, de cellist Maurice Cantor en
violist Sam Tromp brachten toen een programma van kamermuziek.
Daarna was het afgelopen met alle culturele activiteiten en ook met
alle vrijstellingen van de zangers, cabaretiers en musici. De
transporten naar de 'Arbeitslager' slokten alle aandacht van de
hoogste kampleiding op.
| |